Naar inhoud springen

Jan Tollius

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Torvik~nlwiki (overleg | bijdragen) op 9 jun 2010 om 17:38.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Jan Tollius, ook Joannes Tollius of Tollio (Amersfoort, ca. 1550 - Kopenhagen, 1603?) was een Nederlands componist.

Leven

Tollius was eerst kapelmeester aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Amersfoort, maar verliet die uit geloofsoverwegingen. Nadat hij toegetreden was tot de orde der franciscanen, werd hij kapelmeester in Assisi (ca. 1587). In 1588 werd hij lid van de kapel van de bisschop van Padua. Vanaf 1601 was hij lid van de hofkapel te Kopenhagen. In 1603, het jaar van de dood van Philippus de Monte, verliezen we zijn spoor.

"Een goede katholiek, maar heel onstuimig", zo omschreef de bisschop van Assisi de Nederlandse componist. Hij werd franciscaan, uit de orde gezet en er terug in opgenomen, beschuldigd van ketterij en het voeren van straatgevechten.

Werken

Het van Tollius bewaard gebleven oeuvre, twee bundels vijfstemmige motetten (1591) en een bundel zesstemmige madrigalen (1597), bewijst dat hij de oude Nederlandse tradities verliet en invloeden verwerkte van de vroege barok. In zijn te Venetië uitgegeven bundels noemt hij zich Belga, naar de Latijnse naam voor de Oude Nederlanden.

Tollius’ madrigalen zijn al even explosief als de componist zelf. Door hun progressieve schrijfwijze zijn ze de ware voorafschaduwing van de vroege barok.

Het eerste boek vijfstemmige motetten uit 1591 bevat een in emotionele bewoordingen gestelde opdracht aan de Musici van Amersfoort. In 1597 draagt Tollius zijn bundel zesstemmige madrigalen op aan de leden van het waarschijnlijk door Jan Pieterszoon Sweelinck geleide Collegium Musicum van Amsterdam. Vermoedelijk droeg het Collegium bij in de kosten van de uitgave. Een persoonlijke relatie is voorts die met Eric van der Putte (Erycius Puteanus). Deze beroemde Nederlandse geleerde, die in 1599 een muziektractaat had gepubliceerd, leerde Tollius tijdens een bezoek aan Padua kennen. Aan het slot van een brief vanuit Milaan gericht aan Lorenzo Pignorio te Padua, verzoekt hij de adressant zijn landgenoot namens hem te groeten. Hier wordt Tollius beschreven als "een man met een voortreffelijk karakter en op het gebied der muziek, een kunst die ik bemin, uitmuntend". Het meest welsprekend getuigenis voor de band die de componist met zijn vaderland onderhield, is evenwel van muzikale aard: een Nederlands kerstlied dat in de tweede bundel driestemmige motetten, de Moduli trium vocum e scacris bibliis plerique ommes desumpti, uitgegeven te Heidelberg, bij H. Commelin uit 1597, is opgenomen, met name:

Met vlijt aensijt, weest verblijt met jolijt
Met vlijt aensijt, weest verblijt met jolijt
Ghij Chrijsten een paer.
Hij is ghebenedijt, die ons heeft bevrijt om nijt
Vander helsche schar.
Chrijstus uut sijns Vader scoet ghedaelt
Is als een kijnt gheboren,
Heeft thelsche serpent vermaelt
En verlost sijn uutvercoren.
Noet blijder maer, verheuecht ghij Chrijsten scaer
Openbaer int soete niewe jaer.

Wellicht heeft de componist een dergelijk werk opgenomen als een hulde aan zijn herkomst, als het ware een toelichting bij de aanduiding Belga en Amorfortius (uit Amersfoort). Om dezelfde reden heeft denkelijk ook Jacob Regnart op het titelblad van zijn muziekbundel van 1580 te midden van Duitse liederen ook een Niderlendisch Lied ("Jan mine man") opgenomen.

[bron?]